Jurisprudentie: Werkgever mag portret medewerker na ontslag blijven gebruiken
Een oud-medewerker wil niet langer met zijn foto op de bus van de werkgever. De kantonrechter oordeelt echter dat een gegeven toestemming voor gebruik van de foto ook na ontslag geldig blijft.
Mag een werkgever na ontslag gebruik blijven maken van fotomateriaal van de medewerker? Volgens een oud-medewerker maakt zijn voormalig werkgever, door na zijn ontslag gebruik te blijven maken van een foto van hem, een inbreuk op zijn portretrecht volgens de Auteurswet (AW) en schendt de werkgever door zijn handelen de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Helaas voor de medewerker ziet de kantonrechter dit anders. De kantonrechter oordeelt dat de medewerker niet alleen tijdens zijn dienstverband zijn werkgever - zowel impliciet als expliciet - uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven voor het gebruik van zijn foto voor reclamedoeleinden, maar ook dat de werkgever een voldoende gerechtvaardigd belang heeft bij het gebruik van de foto’s, ook na het beëindigen van het dienstverband. De kantonrechter wijst het verzoek van de werknemer af.
De casus
Een medewerker heeft meegewerkt als model aan een fotoreportage voor zijn werkgever voor reclamedoeleinden. Zo verschijnt de afbeelding van de medewerker op buitenkant van de bussen van de werkgever en wordt er op YouTube een filmpje geplaatst over de organisatie waarin de medewerker te zien.
Het dienstverband eindigt door ontslag op staande voet. Na het ontslag van de medewerker blijven de bussen van de werkgever nog steeds rondrijden voorzien van een afbeelding van de medewerker. De medewerker wil dat de werkgever onmiddellijk zijn afbeelding van de bussen verwijdert maar de werkgever weigert dit. De medewerker stapt daarom naar de rechter en vordert een verklaring voor recht dat de werkgever een inbreuk maakt op zijn portretrecht. Hij eist dat de werkgever stopt met het gebruiken van zijn afbeelding en eist een schadevergoeding van 25.000 euro.
Het oordeel van de kantonrechter
Auteurswet
Als eerste buigt de kantonrechter zich over de vraag of het gebruik van de afbeelding door de werkgever na beëindiging van het dienstverband een inbreuk is op het portretrecht. In artikel 21 AW staat dat de persoon die op een portret staat afgebeeld en die geen opdracht voor het maken van dit portret heeft gegeven, zich tegen de publicatie daarvan door een derde kan verzetten als hij daarvoor een redelijk belang heeft, tenzij hij uitdrukkelijk voor het gebruik van zijn portret toestemming heeft gegeven. Het begrip portret wordt hierbij ruim uitgelegd. Het gaat om een afbeelding waarbij de afgebeelde persoon op enigerlei wijze door anderen herkenbaar is afgebeeld.
In de arbeidsovereenkomst van de medewerker is opgenomen dat de medewerker afstand doet van zijn portretrecht, ook als de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Bovendien heeft de werkgever de medewerker, voordat de foto’s van de medewerker zijn gemaakt, gewezen op zijn voornemen om de afbeelding van de medewerker onder meer te gebruiken voor de bestickering van de 36 bestelbussen van de werkgever en de plaatsing van het promotiefilmpje op YouTube. De medewerker heeft voordat de foto’s gemaakt werden, nog een keer expliciet toestemming gegeven voor de publicatie van zijn afbeelding door de werkgever. De kantonrechter leidt uit deze feiten af dat de medewerker voorafgaand met de publicatie van zijn afbeelding op de hoogte was van het doel van de werkgever en daarmee afdoende met publicatie, ook na beëindiging van het dienstverband heeft ingestemd. Het beroep van de werknemer op artikel 21 AW slaagt daarom niet.
AVG
Foto’s en video’s van personen vallen onder het begrip 'persoonsgegevens', zoals dat wordt gedefinieerd in artikel 4 van de AVG. Voor het verwerken van een 'persoonsgegeven' is op grond van de AVG een verwerkingsgrondslag vereist. Een van de mogelijke verwerkingsgrondslagen is de verkregen toestemming van een betrokkene om bepaalde persoonsgegevens te mogen verwerken. De medewerker had voor het gebruik van zijn foto’s wel toestemming gegeven, maar besluit om deze weer in te trekken. Artikel 7 lid 3 AVG geeft een betrokkene het recht om een eenmaal gegeven toestemming in te trekken. Artikel 6 lid 1 sub f AVG bepaalt echter dat de verwerking van persoonsgegevens ook rechtmatig kan zijn wanneer deze noodzakelijk is voor de behartiging van een gerechtvaardigd belang, tenzij fundamentele vrijheden en grondrechten zwaarder wegen dan dit gerechtvaardigd belang.
De werkgever heeft in dit geval een financieel belang om in ieder geval nog voor een bepaalde periode gebruik te kunnen blijven maken van de afbeeldingen van de voormalige medewerker. De werkgever heeft aannemelijk gemaakt dat de kosten voor het verwijderen van de afbeelding van alle bestelbussen onredelijk hoog zijn. De werkgever geeft daarbij aan dat daar waar de afbeelding van de medewerker al wordt gebruikt binnen afzienbare tijd zal worden uit gefaseerd en dat de afbeelding niet meer in nieuwe promotiematerialen wordt gebruikt. De werkgever heeft hiermee volgens de kantonrechter een voldoende gerechtvaardigd belang, waarbij de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) is, die bij de afweging tegen het belang van de werknemer de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer kan rechtvaardigen. Het beroep van de werknemer op de AVG treft daarom geen doel en de kantonrechter wijst alle vorderingen van de medewerker.
Conclusie
Het is belangrijk dat een werkgever die gebruik wil maken van foto’s van zijn medewerker in bijvoorbeeld reclame-uitingen, moet hiervoor de uitdrukkelijke toestemming hebben van zijn medewerker. Het is daarbij belangrijk dat de werkgever zo duidelijk mogelijk maakt waarvoor hij de foto’s gaat gebruiken. Voor extra zekerheid zou de werkgever ook kunnen aangeven dat hij ook van het portret van de medewerker gebruik wil kunnen als de arbeidsovereenkomst met de medewerker wordt beëindigd. Desondanks kan een medewerker een gegeven toestemming voor gebruik op enig moment weer intrekken. Als de werkgever dan toch nog van het portret van de medewerker gebruik wil maken moet hij daarvoor dus wel een duidelijk en zwaarwegend belang hebben.
Bron: Rechtbank Rotterdam 17 december 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:13048