16 juli 2025

BBL: Leerovereenkomst of arbeidsovereenkomst?

Irma Visser
thema-arbeidsrecht

Leerling komt veelvuldig te laat en het leerbedrijf beëindigt beroepspraktijkovereenkomst per direct.

De leerling vordert loon wegens onterecht ontslag op staande voet van de arbeidsovereenkomst. Volgens het leerbedrijf is er sprake van het beëindigen van de leerovereenkomst. De kantonrechter Haarlem oordeelt dat er sprake is van een leerovereenkomst.

Wat was de situatie?
De leerling volgt een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) Mbo-opleiding tot Assistent metaal, elektro- en installatietechniek. Hij werkt vier dagen per week en gaat één dag per week naar school. De leerling start in november bij het erkende leerbedrijf. Tussen het bedrijf en de school is een beroepspraktijkovereenkomst getekend. De BBL-overeenkomst tussen de leerling en het leerbedrijf is niet getekend.

De werkdag start om 7.00 uur. De leerling meldt via whatsapp op 17 december dat hij 5 minuten later is. De kerstvakantie werkt hij niet, ondanks dat hij nog onvoldoende vrije dagen heeft opgebouwd. Op 17 februari verslaapt hij zich. Op 20 februari moet hij voor een klus om 7.00 uur op locatie zijn, en kan met een collega meerijden. De leerling dacht dat hij om 7.00 uur op de verzamelplek had moeten zijn. De collega was inmiddels vertrokken. Met zijn eigen scooter helemaal naar de locatie rijden zag hij niet zitten en vroeg om alternatieven. Die waren er niet.

Het leerbedrijf heeft op 21 februari de samenwerking met de leerling met onmiddellijke ingang beëindigd op grond van de bepaling van de beroepspraktijkovereenkomst. De leerling stelt dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en het ontslag onterecht en vordert loon.

Arbeidsovereenkomst?
Of er sprake was van een arbeidsovereenkomst (art. 7:610 BW) wordt beoordeeld aan de criteria arbeid, loon en gezagsverhouding. Is er geen arbeidsovereenkomst, dan is ontslagrecht niet van toepassing. BBL-overeenkomsten kennen hun eigen beëindigingsgronden, meestal gebaseerd op onderwijsovereenkomsten en BPV-reglementen.

De kantonrechter oordeelt:
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een beroepspraktijkovereenkomst zowel een leerovereenkomst als een arbeidsovereenkomst kan zijn. Voor een arbeidsovereenkomst zijn de elementen ‘loon’, ‘gezag’ en ‘arbeid’ benodigd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval en de manier waarop partijen invulling hebben gegeven aan de overeenkomst. Voor de kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Zijn er feiten die erop wijzen dat de overeenkomst niet met name in het belang van de opleiding was, maar dat overwegend sprake was van het leveren van een arbeidsprestatie voor het leerbedrijf.

Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de stukken en de informatie ter zitting, dat partijen de praktijkovereenkomst hebben gesloten met het oog op de opleiding die leerling volgde. Hier is dus sprake van een leerovereenkomst.

Vast staat dat de leerling geen enkele relevante voorervaring had, dat hij het vak nog volledig moet leren en dat het leerbedrijf hierbij optreedt als leermeester. De leerling heeft weliswaar aangevoerd dat hij enkele taken zelfstandig uitvoerde, maar hij was niet in staat de gehele ‘arbeid’ zelfstandig uit te voeren. De leerling heeft zelf verklaard, dat ‘een leerling het vak van loodgieter niet uit de boeken leert, maar in de praktijk’. Een leerovereenkomst betekent ook niet dat een begeleider de hele dag naast een leerling staat en over diens schouder meekijkt. Het betekent dat een begeleider al het werk controleert, de opdrachten geeft en de benodigde spullen vervoert. De leerling kan vervolgens zelfstandig een handeling verrichten met daarbij een groeiende leercurve en - hopelijk - steeds meer zelfstandigheid.

Het leerbedrijf heeft de leerling praktijkvaardigheden moeten bijbrengen in de (korte) periode die hij daar doorgebracht. Het leerbedrijf heeft in dat kader gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat alle werkzaamheden van de leerling werden uitgevoerd met een duidelijke instructie vooraf en op uitnodiging en initiatief van het leerbedrijf. De enkele stelling van de leerling dat hij werk heeft gedaan, is onvoldoende om het element ‘arbeid’ te vervullen in de zin van 7:610 BW. Dat zijn werk mogelijk ook enig profijt heeft opgeleverd voor het leerbedrijf, betekent niet dat de werkzaamheden niet in overwegende mate in het belang waren van de opleiding die de leerling volgde. De kantonrechter oordeelt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Het leerbedrijf heeft de praktijkleerovereenkomst op rechtmatige wijze beëindigd. Het veelvuldig te laat komen en ook het niet houden aan veiligheidsvoorschriften door het meermaals vergeten van de veiligheidsschoenen zijn redenen voor beëindiging van de overeenkomst.

Alle vorderingen van de leerling worden afgewezen.

Conclusie
Een BBL-overeenkomst betekent niet automatisch dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, ook niet als de leerling structureel werkzaamheden verricht. Bij het beëindigen van een leertraject gelden in dit geval de voorwaarden van de beroepspraktijkovereenkomst.