Onterechte weigering ouderschapsverlof.
De werkneemster, werkzaam op een callcenter, heeft in mei 2025 verzocht aansluitend aan het bevallingsverlof vakantie op te nemen tot 1 oktober en aansluitend ouderschapsverlof op de vrijdag vanaf 3 oktober 2025 tot en met 12 juni 2026. De werkneemster had voor de vrijdag geen opvang kunnen regelen voor haar baby en wilde om die reden ouderschapsverlof totdat de opvanglocatie plek heeft in juni 2026. De werkgever heeft het verzoek voor vakantieverlof en ouderschapsverlof afgewezen.
Kort geding
Het bevallingsverlof eindigt een dag na de zitting op 17 september 2025 en daarmee heeft de werkneemster een spoedeisend belang.
De kantonrechter Rotterdam wijst beide verzoeken van de werkneemster toe.
Ten aanzien van het vakantieverlof heeft de werkgever met een whatsapp binnen twee weken na de aanvraag in mei 2025 wel laten weten dat het verzoek is afgewezen, maar heeft dat niet gemotiveerd. De reden voor afwijzing is pas eind juni via de mail gedeeld, dat is te laat. De kantonrechter oordeelt dat het vakantieverlof overeenkomstig de wensen van werkneemster wordt toegewezen.
Voor het ouderschapsverlof geldt ook dat deze in beginsel wordt vastgesteld overeenkomstig het verzoek van de werkneemster. Dit is alleen anders als er sprake is van zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang. Uit jurisprudentie blijkt dat er dan sprake moet zijn van ernstig organisatorische problemen of ontwrichting, bijvoorbeeld met unieke functies, bijzondere of specialistische kennis.
Daarvan is hier geen sprake. Het gevolg van de opname van het ouderschapsverlof is dat er 4,5 in plaats van 5,5 medewerkers beschikbaar zijn in het callcenter en de wachttijd van 23 naar 27 seconden gaat voor de klanten. Dit gevolg weegt niet zo zwaar dat het belang van de werkneemster daarvoor moet wijken. Het levert geen onaanvaardbaar gevolg of ernstige ontwrichting op.
De rechter neemt hierin mee dat het om een beperkte periode gaat en het voor de werkneemster bezwarend is haar baby naar een andere locatie te moeten brengen dan haar andere kind, zodat zij aan het werk kan. De opvang waar haar tweejarige kind heen gaat heeft pas vanaf 1 juni 2026 plek.
Het verzoek tot ouderschapsverlof op de vrijdag wordt dan ook tot 1 juni 2026 toegewezen, het moment dat de opvang plek heeft.
De angst van de werkgever dat ook andere werknemers nu een beroep gaan doen op hun ouderschapsverlof voor de vrijdag levert geen ander oordeel op. Het is volgens de rechter goed uit te leggen waarom de werkneemster die recht heeft op ouderschapsverlof vrij is op deze bepaalde dag en een werkneemster die dat recht niet heeft geconfronteerd wordt met een afwijzing van een verzoek voor diezelfde dag.
Conclusie
Deze uitspraak bevestigt maar weer eens dat er niet snel sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang voor wijziging van het verzoek voor ouderschapsverlof. Het verlengen van de wachttijd voor klanten van 23 naar 27 seconden is dat in ieder geval niet, ook kijkend naar het belang van de werkneemster. Jammer dat het tot deze patstelling tussen werkgever en werkneemster is gekomen. Ik ben benieuwd hoe haar eerste werkweken zijn gegaan. Welkom terug!