Coronacrisis geeft geen recht op thuiswerken

De overheid heeft geadviseerd dat medewerkers zoveel als mogelijk thuis blijven werken. Dit advies geldt in ieder geval tot september 2020. Betekent dit ook dat een medewerker een recht heeft om thuis te werken? Een rechter in Nijmegen oordeelde van niet: een dergelijk recht op thuiswerken bestaat dus niet. Het is de eerste uitspraak over 'thuiswerken in coronatijd', dat daarmee richtlijnen voor de werkgever oplevert.

Het geschil
Een commercieel medewerker van een keukenbedrijf spande een rechtszaak aan tegen haar werkgever. De medewerker werkte op verzoek van de werkgever sinds 15 maart 2020 vanuit huis. Hiertoe had de werkgever besloten om de kans op besmetting met het coronavirus te verkleinen. Op 6 mei besloot de werkgever echter dat zijn medewerkers weer voortaan op kantoor moesten gaan werken. Een van de medewerkers weigerde dit.

De medewerker vond dat het verzoek van de werkgever in strijd was met het advies van de overheid om zoveel mogelijk thuis te werken. De werkgever was echter van mening dat zijn verzoek om vanuit de zaak te komen werken redelijk was aangezien hij inmiddels maatregelen had getroffen om het gezondheidsrisico zoveel mogelijk te beperken. Hij verwachtte daarom dat de medewerkers dat de medewerkers weer op hun werkplek zouden verschijnen.

De werkgever gaf als reden voor zijn verzoek dat medewerkers weer vanaf de zaak zouden werken aan dat veel werkzaamheden niet vanuit huis konden worden uitgevoerd. Medewerkers moeten pakketten kunnen aannemen en moeten bestellingen van klanten verwerken en verzenden. De medewerker begeleidt daarnaast ook nog een collega. Gezien de werkdruk bij de directe collega’s, kan die begeleiding niet worden overgedragen.

Argumenten medewerker
De medewerker beriep zich op het advies van de overheid om zoveel mogelijk thuis te werken. Daarnaast stelde de werknemer dat het werken op kantoor gezondheidsrisico’s met zich mee zou brengen, zeker als collega’s zich niet aan de regels zouden houden. Ook maakte de medewerker uit een aantal e-mails die de werkgever aan het begin van de coronacrisis had gestuurd, op dat er overeenstemming was om in ieder geval voor langere tijd thuis te werken.

Oordeel rechter
De rechter oordeelde dat ‘het zeer algemeen geformuleerde overheidsadvies over zoveel mogelijk thuis werken niet zo ver ingrijpt op deze specifieke rechtsverhouding dat werkneemster daaruit een recht op thuiswerken kan putten’. Het advies van de overheid betekent dus geen recht op thuiswerken.

De medewerker kon ook niet aannemelijk maken dat de werkgever zijn verplichtingen had geschonden die voortvloeien uit goed werkgeverschap, de instructiebevoegdheid en de zorgplicht. De werkgever had immers maatregelen getroffen om een veilige werkplek te creëren. Dat de collega’s coronamaatregelen zouden gaan overtreden, kwam evenmin vast te staan. Ook zag de rechter in de door de werkgever verstuurde e-mail geen grond voor een recht om te blijven thuiswerken. In die e-mail stond slechts dat voor een beperkte periode en geclausuleerd toestemming was gegeven om thuis te werken. De e-mail kan dus niet worden beschouwd als een overeenkomst tussen werkgever en medewerker voor een onvoorwaardelijke arbeidsplaatswijziging.

Beoordeling
Er is dus geen absoluut recht op thuiswerken, zelfs niet in de coronacrisis. Betekent dit nu dat een medewerker helemaal nooit het werken vanuit huis kan afdwingen. Zo zwart-wit ligt dit waarschijnlijk niet. In geval de omstandigheden anders zijn, zou een rechter anders hebben kunnen oordelen. Als bijvoorbeeld thuiswerken praktisch mogelijk is en er geen verlies van productiviteit optreedt, dan zou goed werkgeverschap kunnen betekenen dat de werkgever een verzoek om thuis te werken wel zou moeten goedkeuren. Dit geldt bijvoorbeeld des te meer als een medewerker tot de groep van mensen behoort die een verhoogd gezondheidsrisico lopen. 

Bron: Rechtbank Gelderland, 16 juni 2020, CLI:NL:RBGEL:2020:2954